Een specifieke toepassing voor een Filter-I/O is het verwijderen van ongewenste frequenties, die verdere verwerking van het signaal negatief kunnen beïnvloeden, uit een meting.
Het filtertype kan worden ingesteld, evenals het gebruikte algoritme en de orde. Afhankelijk van het gekozen filtertype kunnen de kantelfrequentie of de centrale frequentie en bandbreedte worden ingesteld. Afhankelijk van het gekozen algoritme kunnen nog meer instellingen beschikbaar zijn.
Instellingen en acties
Om het gedrag van een Filter-I/O aan te passen zijn diverse instellingen en acties beschikbaar. Deze zijn beschikbaar via een popupmenu dat getoond wordt als met rechts op de I/O geklikt wordt in het objectscherm. De instellingen zijn ook beschikbaar via een instellingenscherm dat wordt getoond als op de I/O wordt dubbel geklikt in het objectscherm. Klik op de Toon objectscherm-knop om het objectscherm te openen.
Het instellingenscherm toont standaard alleen de meest gebruikte instellingen. Als Geavanceerd wordt aangevinkt, wordt het uitgebreide scherm met alle instellingen getoond. Zie ook de programma-instellingen.
Het instellingenscherm van de Filter-I/O toont ook een grafische weergave van de filterkarakteristieken. Een bode-plot met gain en fase wordt getoond evenals een grafiek met polen en nulpunten. De fase-grafiek kan worden geschakeld tussen graden en radialen door op de fase-as te klikken. De frequentie-as kan worden geschakeld tussen lineair en logaritmisch door op de frequentie-as te klikken.
Type
De volgende filtertypen zijn beschikbaar:
- Laagdoorlaatfilter
- Hoogdoorlaatfilter
- Banddoorlaatfilter
- Bandsperfilter
Algoritme
Afhankelijk van het gekozen filtertype kan een van drie of vier filteralgoritmes worden gekozen. Beschikbase filteralgoritmes zijn:
- Butterworth
- Chebyshev type I
- Chebyshev type II
- Piek (alleen banddoorlaatfilter)
- Notch (alleen bandsperfiler)
Een Butterworth-filter heeft een maximaal vlakke doorlaatband, zodat alle frequenties in deze band niet beïnvloed worden. Butterworth-filters hebben een hoge selectiviteit.
Een Chebyshev-filter heeft een rimpel in de doorlaatband, maar een steiler afvallende sperband. Hoeveel rimpel wordt toegestaan is in te stellen, zodat de selectiviteit groter kan worden gemaakt. Een lagere rimpel geeft ook een mindere steilheid.
Bij een Chebyshev type I filter kan de grootte van de rimpel op de doorlaatband worden ingesteld.
Bij een Chebyshev type II filter kan de verzwakking van de sperband worden ingesteld.
Het Piek-algoritme is alleen beschikbaar voor het Banddoorlaatfilter.
Het Notch-algoritme is alleen beschikbaar voor het Bandsperfilter.
Orde
De Order van een filter bepaalt de steilheid van het afvallen van het filter. Een hogere orde geeft een grotere steilheid. Daarbij geeft een hogere orde ook een grotere faseverschuiving of vertraging.
Kantelfrequentie
De Kantelfrequentie bepaalt de frequentie waar de uitgang van het filter -3 dB lager is dan de ingang. De kantelfrequentie is alleen in te stellen bij een laagdoorlaatfilter en een hoogdoorlaatfilter.
Centrale frequentie
De Centrale frequentie bepaalt het midden van de band die wordt doorgelaten dan wel gesperd. De centrale frequentie is alleen in te stellen bij een banddoorlaatfilter en een bandsperfilter.
Bandbreedte
De Bandbreedte bepaalt de breedte van de band rond de centrale frequentie, waar de uitgang van het filter -3 dB lager is dan de ingang. De bandbreedte is alleen in te stellen bij een banddoorlaatfilter en een bandsperfilter.
Doorlaatbandrimpel
De Doorlaatbandrimpel bepaalt de grootte van de rimpel op de doorlaatband van een Chebyshev type I filter.
Sperbandverzwakking
De Sperbandverzwakking bepaalt de verzwakking van de sperband van een Chebyshev type II filter.